“Jullie zijn toch niet van die zweverige bomenknuffelaars, hè? Want dan moet ik toch echt op zoek naar een ander uitvaartbedrijf.” De dame aan de andere kant van de lijn is heel resoluut. Als ik een uurtje later bij haar op de bank zit om de uitvaart van haar alleenstaande broer te bespreken, verontschuldigt zij zich met een glimlach. “Sorry dat ik zo bot was aan de telefoon maar mijn broer had een gloeiende hekel aan alles wat ook maar een beetje spiritueel of zweverig was. Hij was ervan overtuigd dat er na de dood niets meer is. “Stop mij maar in de grofvuilcontainer” zei hij altijd. Het blijft even stil. Dan kijkt de zus mij vragend aan. “Denkt u nou ook dat er niets meer is? Ik bedoel, jullie hebben voor je werk dagelijks met de dood te maken.”
Bijzondere, onverklaarbare dingen
Ik denk even na en antwoord, “nou, in ons werk kunnen we ons eigenlijk weinig zweverigheid veroorloven maar eerlijk gezegd, maken we best wel eens hele bijzondere, onverklaarbare dingen mee. Ik vertel mevrouw over de oude dame die helemaal gek was van zwanen. Zelfs haar rouwkaart had een afbeelding van deze sierlijke vogel. Toen er tijdens de uitvaartdienst over haar liefde voor zwanen werd gesproken, vloog er op dat moment een zwaan langs de ramen van de aula. Of die keer dat we een overleden meneer, een groot hondenliefhebber, met de rouwauto van huis haalden en alle honden uit de straat begonnen te piepen en te janken. Of die prachtige vlinder die hartje winter ineens in de kerk vloog. Mijn verhaal wordt onderbroken als de broer van meneer binnenkomt. “Zo zus, is het grofvuil al gebeld?” vraagt hij terwijl hij op de bank ploft. “Ziet u,” zegt mevrouw glimlachend, “hij is ook helemaal op de hoogte van mijn broers officieuze laatste wens.”
Een diepe buiging
Het is een druilerige dinsdagochtend als we met de familie samenkomen in de familiekamer van Sereen, waar meneer is opgebaard. Er is zoveel mogelijk aan zijn wensen gehoor gegeven. Geen poespas, slechts een kort afscheid met naaste familie waarna meneer door een rouwauto naar het crematorium wordt gebracht. Het is de bedoeling dat wij meneer naar de rouwauto dragen om hem vervolgens uit te zwaaien. Als ik het bericht krijg dat de rouwauto gearriveerd is, geef ik een seintje aan de dragers dat meneer naar buiten kan. Bij het grote hek aangekomen, is de rouwauto echter nergens te bekennen. Wel staat er een grote, blauwe vuilniswagen. Een exotisch ogende vuilnisman kijkt geschrokken op van zijn werkzaamheden, hij twijfelt even maar maakt vervolgens onhandig een diepe buiging. Dan springt hij snel op de trede van de vuilniswagen, start de motor en rijdt ronkend weg. Ik houd mijn adem in en kijk verschrikt naar de nabestaanden. Ik zie hier en daar een onderlip trillen. Als even later meneer veilig in de inmiddels voorgereden rouwauto is gezet, barst er een bulderend lachen los. “Nou, laten we het nog eens hebben over zweverig,” hikt de zus. “Er kan er maar één zijn die hierachter kan zitten en dat is mijn broer. Misschien was dit wel een teken van hem dat we hem gewoon aan die vuilnisman mee hadden moeten geven.”